Marten Arnold: familierechtadvocaat en scheidingsmediatorDe ambitieuze Marten Arnold is een volhouder. Daarbij gaat hij wel eens over zijn eigen grenzen heen. "Iedereen is op zoek...
Bij de meeste echtscheidingen moeten er ook afspraken worden gemaakt over de kinderen. Vaak zijn de kinderen nog minderjarig, maar het komt uiteraard ook voor dat één of meerdere kinderen al meerderjarig zijn. In het geval van jongmeerderjarigheid, waarmee een leeftijd van 18 tot 21 jaar oud wordt bedoeld, geldt voor ouders een verlengde onderhoudsplicht naar hun kinderen. Deze onderhoudsplicht volgt uit art. 1:395a lid 1 BW: “ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaar niet hebben bereikt.”
Uit deze wettelijke omschrijving volgt dat het om een andere onderhoudsplicht gaat dan tijdens de minderjarigheid. In dat geval wordt namelijk gesproken over een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, maar bij jongmeerderjarigheid dus een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
Het komt voor dat in het kader van de bij echtscheiding te maken afspraken door ouders dus ook afspraken gemaakt moeten worden over een bijdrage aan hun jongmeerderjarige kind. Dit kan zowel een thuis- als uitwonend kind betreffen. In de meeste gevallen zijn er al afspraken gemaakt over het betalen van een bijdrage of geven ouders aan dat zij hier met hun kind zelf wel een afspraak over kunnen maken.
Conflict tussen ouder en kind
Het komt echter ook voor dat een jongmeerderjarig kind een conflict heeft met een van de ouders. Vaak wordt gezien dat dit een gevolg is van een vechtscheiding van ouders in de periode dat het kind nog minderjarig was. Het kind heeft zich dan vaak vanuit een loyaliteitsconflict op een gegeven moment gedwongen gevoeld een keuze te maken tussen een van beide ouders en is daarmee onbedoeld en ongewenst in de scheidingsstrijd betrokken geraakt.
In de praktijk wordt vaak gezien dat dit kind het contact verliest met de ouder waarmee het in onmin is geraakt en jaren nadien, bij het bereiken van de jongmeerderjarige leeftijd, juist van die ouder dan een onderhoudsbijdrage verlangt. In het geval die ouder daar niet toe bereid is of wanneer er geen afspraak kan worden gemaakt, dan kan door het kind een procedure bij de rechtbank worden gestart ter vaststelling van de zogeheten jongmeerderjarigenalimentatie. De inzet van die procedure is dan een door de ouder te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van het kind.
Een procedure tussen een ouder en een kind kent alleen maar verliezers, waarbij geldt dat de inzet (vaststelling van alimentatie) in de regel niet de kern van het probleem is. De kern van het probleem is meestal juist het verloren contact tussen de ouder en het kind en de gedurende jaren gegroeide afstand (met conflict).
Door de focus in dit soort zaken te verschuiven naar die kern van het probleem, wil het nog wel eens lukken tot oplossing van het conflict te komen, althans de ouder en het kind weer met elkaar in gesprek te krijgen. De onderhoudsbijdrage volgt dan vaak wel in onderling overleg. Het contactherstel is dan wat het meest belangrijk is en tot voldoening leidt. Maar in die gevallen waarin het conflict niet wordt opgelost, uit onmacht dan wel onwil, volgt er een beslissing van de rechter over de vast te stellen alimentatie.
Wettelijke maatstaven m.b.t. alimentatie
Alimentatie wordt vastgesteld aan de hand van de wettelijke maatstaven, bestaande uit de behoefte van een kind enerzijds en de draagkracht van de ouders anderzijds. Er zijn normen ontwikkeld (de zogeheten trema-rapporten) die door rechtbanken, advocaten en mediators worden gehanteerd bij alimentatieberekening. Deze normen worden jaarlijks geëvalueerd door de Expertgroep Alimentatienormen. Deze groep bestaat uit familierechters die zich bezighouden met alimentatiezaken. Het trema-rapport biedt daarmee een leidraad voor alimentatieberekening, meer specifiek voor de uitleg en toepassing van algemene begrippen behoefte en draagkracht.
Behoefte jongmeerderjarig kind
Bij de behoefte van een kind gaat het om de vraag: wat kost een kind? Welk bedrag is iedere maand maximaal benodigd voor betaling van deze kosten?
Hoewel het trema-rapport een duidelijke uiteenzetting aan de hand van NIBUD-tabellen geeft voor de behoefte van minderjarige kinderen, ligt het wat betreft een jongmeerderjarig kind gecompliceerder. Pas in de afgelopen jaren volgt een wat meer eenduidige lijn in het jaarlijkse trema-rapport, waarbij de rechtspraak daarvoor een goede leidraad is geweest. Tegelijkertijd wordt in de rechtspraak nog altijd een erg wisselend beeld gezien met betrekking tot wat nu wel en niet behoort te worden meegenomen bij de berekening van deze behoefte. Maar het wordt steeds duidelijker.
Behoefte conform WSF-norm
Over het algemeen wordt de behoefte van een jongmeerderjarig kind gebaseerd op de WSF-norm (Wet Studiefinanciering). Dit wordt ook aanbevolen door de Expertgroep. Afhankelijk van het niveau van studie (MBO of HBO/WO) volgt daar een normbedrag uit dat benodigd is voor de maandelijkse kosten van studie en levensonderhoud. In dit artikel zal uitgegaan worden van de HBO/WO-norm. Maar de uitleg is grotendeels ook van toepassing op de MBO-norm.
In de eerste helft van 2021 bedraagt de HBO/WO WSF-norm een totaalbedrag van € 1.099,75 per maand. Dit is dan ook het uitgangspunt, dus wat een kind in beginsel benodigd is om maandelijks rond te komen. Maar dient dit bedrag ook te worden gezien als de behoefte van een kind waarin vader (en moeder) met draagkracht aan dient bij te dragen? Dat verschilt per concreet geval, waarbij er behoefte-verlagende omstandigheden kunnen zijn.
De voornoemde WSF-norm bestaat namelijk uit een aanvullende beurs, een lening en een collegegeldkrediet. De lening en het collegegeldkrediet werken niet behoefte-verlagend, nu deze na afronding (dan wel beëindiging) van de studie moeten worden terugbetaald. Deze onderdelen van de studiefinanciering leiden dus in ieder geval tot een studieschuld, reden waarom de onderhoudsplicht van ouders indien mogelijk deze dan behoort in te vullen.
De aanvullende beurs betreft een prestatiebeurs en deze wordt kwijtgescholden indien het diploma binnen tien jaren wordt behaald. De hoogte van de aanvullende beurs is weer afhankelijk van het inkomen van de ouders en bedraagt in 2021 maximaal € 413,78 (als onderdeel van voornoemde € 1.099,75) per maand. Indien ouders dus zelf onvoldoende inkomen hebben, kan het zijn dat het jongmeerderjarig kind een aanvullende beurs ontvangt. In dat geval wordt de behoefte van het kind in het kader van vaststelling van alimentatie dus naar beneden bijgesteld tot € 685,97.
Thuis- of uitwonend?
Vervolgens speelt de vraag of het kind nog thuiswonend is of bijvoorbeeld op kamers woont. Hoewel de WSF-norm voor HBO/WO-studenten geen onderscheid maakt tussen uitwonende en thuiswonende studenten, beveelt de Expertgroep aan dat de behoefte dient te worden gecorrigeerd met de gemiddelde basishuur van € 230,-- (onderdeel van de bijstandsnorm indien het kind nog thuiswonend is). Dit kan dus leiden tot een verdere verlaging van de behoefte tot een bedrag van € 455,97 (afgerond € 456,--) per maand.
Zorgtoeslag en zorgverzekeringspremie
Tot en met 2020 was er in rechtspraak nog een wisselend beeld te zien over de vraag of enerzijds ontvangen zorgtoeslag de behoefte verder dient te verlagen en anderzijds de te betalen zorgverzekeringspremie de behoefte dient te verhogen. Na recente rechtspraak van het Hof Den Bosch en Amsterdam is op dit vlak met ingang in het trema-rapport 2021 ook een duidelijke aanbeveling opgenomen: een jongmeerderjarige wordt geacht de premie voor de ziektekostenverzekering uit het normbedrag te voldoen, wat betekent dat de premie ziektekostenverzekering niet behoefteverhogend werkt. Daarnaast volgt uit het trema-rapport dat in de norm al rekening is gehouden met een ontvangen zorgtoeslag, wat dus niet (meer) behoefteverlagend werkt.
Oftewel: zorgtoeslag en zorgverzekeringspremie spelen geen rol meer bij de vaststelling van de behoefte.
Inkomsten van het kind
In de rechtspraak is tevens een wisselend beeld te ontdekken met betrekking tot inkomsten van een jongmeerderjarig kind. De algemene leer is dat inkomsten uit een bijbaantje niet behoefteverlagend behoren te werken. Aan een jongmeerderjarige wordt namelijk niet de eis van behoeftigheid gesteld, wat inhoudt dat van een kind niet verwacht mag worden te werken en daarmee de onderhoudsplicht van de ouder vervalt dan wel afneemt. Op een jongmeerderjarige rust dus geen verplichting om de eventuele verdiencapaciteit te benutten, oftewel een verplichting om door middel van een (bij)baantje een eigen inkomen te verwerven.
Eigen inkomsten kunnen wel invloed hebben op de alimentatie, maar er kan slechts rekening worden gehouden met werkelijk genoten inkomsten, die als structureel en substantieel zijn aan te merken. Daarbij dient dan toch wel gedacht te worden aan een inkomen dat structureel (dus iedere maand) aanzienlijk meer dan de vastgestelde behoefte van de jongmeerderjarige invult. In andere gevallen worden de inkomsten niet meegenomen en mag de jongmeerderjarige deze inkomsten beschouwen als zakgeld en hoeft dit niet te worden besteed aan levensonderhoud en studiekosten.
Spaargeld voor studiekosten
In sommige gevallen is er door ouders tijdens de minderjarigheid van een kind gespaard voor de studiekosten. In een dergelijk geval wordt deze spaarrekening dan aangewend voor het voldoen van collegegeld, boeken en andere mogelijke kosten. Indien dit op structurele wijze wordt gedaan, kan dit behoefteverlagend werken. Immers heeft het kind dan minder behoefte aan een bijdrage, omdat sommige kosten al gedekt worden door spaargeld. Maar het wordt ook gezien dat het spaargeld juist bedoeld is voor een verhuizing naar kamers en voor het kopen van een inrichting van de studentenkamer etc. In dat geval zal het in de regel niet behoefteverlagend zijn en tast het de in de WSF-norm gestelde kosten niet (verder) aan.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt wel dat de behoefte van een jongmeerderjarig kind per concreet geval wordt vastgesteld. Afhankelijk van de omstandigheden kan er tot een richtinggevende behoefte worden gerekend, waarna nog moet worden berekend in hoeverre de ouders kunnen bijdragen in deze behoefte met hun draagkracht. Op dat vlak spelen dan weer andere factoren een rol, wat de inhoud van dit artikel te buiten gaat.
Duidelijk is wel dat goed advies per concreet geval noodzakelijk is om tot een correcte vaststelling en afspraak te komen. Daarbij speelt ook de met emotie en spanning geladen verstandhouding tussen ouder en kind een cruciale rol om een al bestaand conflict niet verder te laten oplopen en bij voorkeur zelfs op te lossen.
Op ons kantoor heeft advocaat en mediator Marten Arnold ervaring met dergelijke kwesties. Hij helpt u – kind dan wel ouder – dan ook graag verder. Bij vragen, neemt u dan vooral contact met ons op!
Heeft u vragen na het lezen?
Scheidingsmediation of advocaat bij echtscheiding
Vooral in het personen- en familierecht kunnen de emoties hoog oplopen. Wij luisteren naar u. Onze mediator en advocaten zijn gespecialiseerd in het afwikkelen van echtscheidingen zowel gezamenlijk middels mediation...
Omgang in tijden van Corona
Wij krijgen veel vragen van ouders over het uitvoeren van de omgangsregeling of het co-ouderschap ten tijde van de coronacrisis. Aan de hand van twee recente voorbeelden uit de rechtspraak leggen we uit hoe het zit...